Brood en eieren, avocadosmoothie, muesli met noten en fruit, havermout met honing en een bord spaghetti met tomatensaus: je moet flink dooreten wil je bij het ontbijt al duizend kilocalorieën binnenkrijgen. En dat wil je, als je een etappe van de Tour de France moet fietsen. Tijdens het fietsen blijven de wielrenners continu cakejes, energierepen, sportgels en bananen eten, en ze klokken vele bidons water en sportdranken leeg. Een hongerklop, waarbij je hele lichaam plots uitvalt door een tekort aan eten, moeten ze kost wat kost voorkomen. Gemiddeld krijgen wielrenners tijdens de tour zevenduizend kilocalorieën per dag binnen, drie keer zo veel als normaal, en dan verbranden ze op sommige parcours toch nog meer. Hoe anders ging dat vroeger!
De eerste wielerwedstrijd ter wereld vond plaats in Parijs in 1868, en was met twaalfhonderd meter kort genoeg om het zonder eten te doen. Algauw kwamen er langere ritten tussen verschillende steden. Het werd echt menens met de eerste Ronde van Frankrijk in 1903: in zes dagen legden de zestig wielrenners maar liefst 2428 kilometer af, zo rond de 400 kilometer per dag. Dan krijg je tussendoor flink honger en dorst, maar daarvoor waren de deelnemers op zichzelf aangewezen. Zo stopte winnaar Maurice Garin regelmatig bij fonteintjes en cafés in dorpen op de route en zou een rijke deelnemer zijn butler hebben opgedragen elke dag onderweg klaar te staan met een uitgebreide picknick.
Over voedingswaarden dacht men nog weinig na. Henri Cornet zou zijn Tour de France-overwinning in 1904 te danken hebben aan een dagelijks dieet van onder andere elf liter warme chocolademelk, vier liter thee, anderhalve kilo rijstpudding en een glas champagne. De Britse langeafstandsrijder Lacy Hillier lustte ook graag een glaasje. Hij vertelde in een interview in 1891 dat hij op wedstrijddagen bij het ontbijt een of twee koppen thee dronk, bij het middagmaal een liter bier en ’s avonds een kop thee of een halve liter bier. Zijn landgenoot George Pilkington Mills was strenger in de leer. Hij vertelde aan het tijdschrift De Kampioen in 1887: ‘Wat het eten betreft, zoo heb ik mij daarin onderweg nooit beperkt, en eet wat ik krijgen kan, alleen vermijd ik het streng alcohol te gebruiken. Onder het rijden gebruik ik het liefst melk met spuitwater, maar bij groote tochten van 24 uur is dat op den duur te kleverig, en geef ik aan zuiver water de voorkeur. Ook citroenlimonade is uitstekend om den dorst te lesschen.’
Dat drinken tijdens de Tour niet zeer raadzaam is, demonstreerde de Algerijnse Abdel-Kader Zaaf tijdens de extreem hete Tour de France van 1950. De temperaturen schommelden tussen de 35 en 40 °C en ploegleiderswagens met een voorraad koud water waren nog een fata morgana voor de deelnemers. Koploper Abdel-Kader was zo uitgedroogd dat hij de flessen wijn die omstanders hem aanboden graag aannam. Hij klokte er gretig een paar naar binnen, viel pardoes van zijn fiets en kroop naar een boom om een dutje te doen. Toen hij weer opstond, was hij nog zo van de kaart dat hij de foute kant op reed.
Later werd eten en drinken een steeds belangrijker onderdeel van de professionele wielersport. In de jaren zestig kwamen er energiedranken op de markt, in de jaren zeventig wezen onderzoekers op het belang van veel koolhydraten en weinig vet in het sportersdieet en in de jaren tachtig zag men cafeïne, Coca-Cola en sportgelletjes standaard worden in het wielerdieet. Aan het eind van de vorige eeuw begonnen teams een privékok mee te nemen, zodat ze niet langer afhankelijk waren van hotelkoks.
Inmiddels wordt elke hap van de professionele wielrenners onder de loep genomen en dat laat zelfs na hun carrière zijn sporen na. Belgisch profwielrenner Tom Boonen opende een pastabar nadat hij zijn fiets aan de wilgen had gehangen, want hij wist er inmiddels genoeg van. ‘Ik heb duizenden kilo’s pasta gegeten tijdens mijn carrière.’