‘Vakantie, dat had u niet in uw jeugd, hè?’
‘Nee, het is helemaal nieuw. Maar ik ben een optimist: ik geloof dat dit een succes zal worden,’ zegt de pensionado op zijn eerste vakantie in zonnig Spanje. De interviewster richt zich nu tot zijn echtgenote.
‘Hoe gaat u dat doen met koken, in zo’n andere keuken met andere potten en pannen en zo, en olijfolie?’
‘Nou, ik ben niet van plan olijfolie te gebruiken, hoor! Wij willen hier gezond blijven en hebben geen lichaam voor olijfolie: daar hebben we de leeftijd niet meer voor. Ik zal gewoon de Hollandse kost koken.’
Het oude beeldfragment komt uit een aflevering van Andere Tijden over toerisme in Spanje in de jaren zestig, toen Nederlandse ouderen voor relatief weinig geld konden overwinteren aan de Costa Brava. De Spaanse zon was lekker, maar bij het Spaanse eten bleven ze liever uit de buurt: van al die olijfolie en knoflook zouden ze maar buikpijn krijgen.
Zoek je op reis op je bord het avontuur op, of juist niet? In voorbije eeuwen was er onderweg vaak behoefte aan iets vertrouwds, aangezien het reizen zelf een stuk ingewikkelder was dan nu: geen internet, telefoons, Lonely Planets of toeristenbussen. Neem Theophile van Hoorn en David Mattheus van Gelder de Neufville, twee jonge Amsterdamse heren die in 1839 naar Parijs reisden (hun verslag is opgenomen in de masterscriptie van historica Willemijn Koning). In de Franse hoofdstad aten ze in veel verschillende restaurants, maar ze gingen de meeste avonden naar de Taverne Anglaise, waar Britse toeristen graag kwamen voor roast beef en plumpudding. ‘Hadden ze niet door dat het restaurant zich richtte op de Engelse toerist die niet kon wennen aan het Franse voedsel, of vonden ze het prettig omringd te zijn met toeristen?’ vraagt Willemijn zich af. Wellicht kregen Theophile en David heimwee en leek het eten in de Britse herberg vertrouwder dan de opties in Franse restaurants met hun ‘onbegrijpelijke spijslijsten’.
Onbekende ingrediënten waren voor veel andere reizigers juist weer reden tot enthousiasme. De pas afgestudeerde Hermann Hülsmann reisde in 1928 naar Indië en schreef in zijn dagboek over de eerste keer dat hij ‘djeroekjes, Indische mandarijntjes’ at – hij noteerde niet hoe ze smaakten – en over een ontbijt in Belawan, waar hij kennismaakte met ‘een ons onbekende vrucht de papaja, vergelijkbaar met een meloen en met een licht aroma van sterrenkers’. Eenmaal in Batavia was Hermann overdonderd over de keur aan nieuwe onbekende vruchten: mangistan, sawo manilla (bij ons nog steeds een onbekende)en pisang ambon– banaan was in 1928 nog niet erg ingeburgerd in Nederland, blijkt maar weer.
Later in de twintigste eeuw ontstond een grote verschuiving. Lokaal eten was niet langer griezelig, maar juist bijzonder aantrekkelijk, en dan niet alleen het fruit. Reisgidsen, kookboeken en restaurants richtten zich op lokale keukens en ook thuis werd het aanbod buitenlandse ingrediënten groter en groter. In de jaren zestig en zeventig durfden Nederlandse kampeerders het aan om in Frankrijk, Italië en Spanje een glaasje rode wijn en saus met knoflook te proberen en eenmaal op het thuishonk gingen ze daar lekker mee door. Inmiddels is het hek helemaal van de dam: we reizen en masse de hele wereld over en verwachten eenmaal terug ook goede mozzarella, taco’s en phote vinden. Reizen is dé manier geworden om nieuwe ingrediënten, gerechten en bereidingswijzen te ontdekken.
En nu, in coronatijd, is het eten van buitenlandse gerechten juist dé manier geworden om in gedachten weg te dromen naar verre oorden en avontuurlijke reizen.