Eeuwenlang werd de hoofdmaaltijd in Europa, ook in Nederland, ‘s middags genuttigd. De avondmaaltijd was meestal lichter. Logisch, want overdag ben je aan het werk en heb je energie nodig. Op het platteland gingen boeren tussen de middag naar huis om warm te eten – oogsttijden uitgezonderd, zie deze blog – ambachtslieden in steden deden hetzelfde. Vanaf 1850 begon dat gebruik door de industrialisering echter te veranderen. Fabrieksarbeiders werkten vaak ver van huis en fabriekseigenaren zagen liever niet dat hun werknemers te lang pauzeerden. Tijd is geld. Daarom ontstond het gebruik van vrouwen en kinderen die rond lunchtijd een pannetje gekookte aardappelen – het typische lunchmaal in de negentiende eeuw – naar pa in de fabriek kwamen brengen.
‘Spijs en drank werden, hetzij van huis meegebracht, hetzij in de fabriekscantine gekocht. Het eerste deden gewoonlijk de oudere, gehuwde en daarom zuinige arbeiders; het laatste de ongehuwden en getrouwde mannen die te ver van huis woonden om met de hunnen te gaan middagmalen [en] hun vrouw of kind de last van het brengen van het eten wenschten te besparen,’ vermeldde het boek Drie maanden fabrieksarbeider in 1891.
De wandelingen met pannen aardappelen waren geen lang leven beschoren, want het was behoorlijk omslachtig. Een pakje boterhammen meenemen naar de werkplaats werd het alternatief. Dat beschreef onder andere de Amsterdamse socialist Monne de Miranda in 1921: ‘Zoo geraakte het gebruik van een warm middagmaal in discrediet. De zakjes met brood verdreven in snel tempo het aangewende hulpmiddel van pannetjes en potjes, die naar fabriek of werkplaats gebracht werden en in den regel voor drievierde met aardappelen gevuld werden.’ In fabriekskantines bestond het aanbod eveneens uit boterhammen – alleen tijdens de broodschaarste in de Eerste Wereldoorlog kwamen er langere eetpauzes zodat arbeiders thuis warm konden eten.
In België gebeurde iets vergelijkbaars. In zijn net verschenen boek Brood, een geschiedenis van bakkers en hun brood schrijft emeritus-hoogleraar Peter Scholliers dat ambachtslieden, bedienden en winkeljuffrouwen eind negentiende eeuw pakketjes met boterhammen mee naar het werk droegen, maar dat het ook steeds gebruikelijk werd om elders iets te eten, in cafés, herbergen en andere populaire eetgelegenheden. Wél met brood als belangrijkste onderdeel van de maaltijd – want een broodlunch was goedkoop en snel. Ook in Nederland werden broodjeswinkels en cafetaria’s geliefd.
Zo verschoof de hoofdmaaltijd in de negentiende eeuw in de stad van het middaguur naar de avond, al bleef men op het platteland vaak nog aan het oude systeem vasthouden. Wie at er bij opa en oma thuis vroeger nog aardappelen om 12 uur?
Een eerdere versie van dit artikel verscheen 5 september 2018 in Het Parool.