‘Om eenen capuyn oft hoen binnen twee uren tijts te braden/als ghy over wech rijdt. Neempt een stuck staels so lanck als de capuyn/en maket gloeyende heet Ende als ghy uwen capuyn oft hoen gereet gemaekt hebt/soo doet daer olie en sout in/dan soo steect dat gloeyend stael inden capuyn/ende windet in een schoon witte servette/daer sal de capuyn in liggen brade binne twee oft iii ure tijts/al ust dat ghy daer mede reyst.’
Oftewel, steek een gloeiend heet stuk ijzer in een kapoen (een gecastreerde haan) of kip, die je hebt ingesmeerd met olie en zout, en wikkel hem in een schone witte doek. Neem de kapoen zo mee op reis. Na twee of drie uur lopen of rijden is het vlees gebraden en gaar.
Zou dat werken? Het lijkt me dat, zelfs als de kip goed doorgaart, de buitenkant onaantrekkelijk blijft, zo zonder hitte. Dan deden padvinders in de 20e eeuw het beter. Volgens een recept in het boek Expeditie in Nederland (1992) gaarde je een kip op reis door hem te vullen met kiezelstenen die je heet liet worden in een kampvuur. Dan bond je het beest in aluminiumfolie en een stevige diepvrieszak, en die stopte je weer in je slaapzak. Daarmee vervolgden de scouts hun hike. ‘Eenmaal op de volgende bivakplaats aangekomen is de kip al bijna gaar.’ Hij moest alleen nog even aan het spit om ook de buitenkant gaar te krijgen – een goede oplossing voor het 16e-eeuwse probleem.
Maar ja, toen ik dit verhaal aan de scouts vertelde die ik voor mijn boek interviewde, begonnen ze hard te lachen: “De kip wordt zo misschien wel gaar, maar waar haal je op expeditie zomaar een kip vandaan? En hij is toch ook veel te zwaar om mee rond te lopen?”
Het blijft dus nog even een mysterie. Ook wel passend, bij zo’n sekretenboek.